woensdag 16 oktober 2013

Vandaag in de geschiedenis: executies na de Processen van Neurenberg



Vandaag is het precies 67 jaar geleden dat een aantal van de kopstukken van nazi-Duitsland op 16 oktober 1946 werden geëxecuteerd na de Processen van Neurenberg. Bij deze processen door geallieerde rechters werden deze nazileiders onder andere berecht voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, waarna partijbonzen als Hermann Göring, Joachim von Ribbentrop en Arthur Seyss-Inquart ter dood werden veroordeeld.

Al vroeg in de Tweede Wereldoorlog gingen in geallieerde landen als Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie stemmen op om de nazi’s na de oorlog te straffen voor oorlogsmisdaden en de gruwelijkheden van de Holocaust. Dit voornemen werd op 1 november 1943 met de “Declaration on German Atrocities in Occupied Europe” bekrachtigd door de leiders van de Britten, de Sovjets en de Amerikanen. Over de manier waarop de nazi’s bestraft moesten worden heerste nog wel enige onenigheid. Zo suggereerde de Britse leider Winston Churchill dat standrechtelijke executies in sommige gevallen gerechtvaardigd waren, terwijl Josef Stalin tijdens de Conferentie van Teheran voorstelde om 50.000 tot 100.000 Duitse stafofficieren te executeren.

 Uiteindelijk werd er besloten om een internationaal tribunaal aan te stellen, waarbij ruim tweehonderd Duitse verdachten werden berecht door rechters uit de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie, Groot-Brittannië en Frankrijk, dat als één van de Europese grootmachten ook zitting mocht nemen in de rechtbank. Als locatie werd gekozen voor Neurenberg, hoewel de Sovjet-Unie liever Berlijn, de hoofdstad van de ‘fascistische samenzweerders’ had gezien als plaats van de processen. Neurenberg had echter het voordeel dat het een groot gerechtshof had dat de oorlog redelijk ongeschonden had doorstaan. Daarnaast werd de stad gezien als de geboorteplaats van de nazipartij, waardoor de geallieerden het passend vonden dat de laatste resten van de partij hier hun ondergang beleefden.

Het proces


De processen tegen de nazileiders begonnen op 20 november 1945 met de indiening van de aanklachten door de geallieerde aanklagers. Naast deze processen tegen de kopstukken van het nazisme vonden in Neurenberg ook kleinere rechtszaken plaats, zoals het Artsenproces, het Rechtersproces, het Einsatzgruppenproces en processen tegen de leiding van verschillende concentratiekampen.

Bij het grote proces tegen de nazileiders werden drieëntwintig personen aangeklaagd, waarvan Martin Bormann, de persoonlijke secretaris van Hitler, in absentia berecht werd. De aanklagers dachten dat Bormann nog in leven was, maar in 1972 bleek dat hij tijdens de Slag om Berlijn in 1945 was omgekomen. Naast Bormann ontbraken natuurlijk Adolf Hitler, Heinrich Himmler en Josef Goebbels, die al voor het einde van de oorlog zelfmoord hadden gepleegd.

Wat overbleef waren tweeëntwintig nazikopstukken die allen terecht stonden in Neurenberg. Hieronder waren admiraal Karl Dönitz, leider van de Kriegsmarine en kortstondig president van Duitsland na Hitlers dood, Hans Frank, Gouverneur Generaal van bezet Polen, Wilhelm Frick, Hitlers minister van Binnenlandse Zaken en Reichsprotector van Bohemen-Moravië, Hermann Göring, commandant van de Luftwaffe en Hitlers aangewezen opvolger voordat hij uit de gratie raakte in april 1945, Rudolf Hess, Hitlers vicepresident die vanaf 1941 gevangen had gezeten in Groot-Brittannië, Alfred Jodl, Generaloberst van de Wehrmacht, Wilhelm Keitel, opperbevelhebber van de Wehrmacht en de facto minister van Defensie, Joachim von Ribbentrop, Hitlers minister van Buitenlandse Zaken, Arthur Seyss-Inquart, rijkscommissaris van bezet Nederland die een belangrijke rol speelde in de Oostenrijkse Anschluss, en Albert Speer, vriend van Hitler, architect en minister van Bewapening. Naast deze kopstukken stonden er ook enkele grootindustriëlen, hoge SS’ers en Gauleiter terecht.

De uitspraken


Van de drieëntwintig aangeklaagden kregen twaalf uiteindelijk de doodstraf, zeven werden er veroordeeld tot gevangenisstraffen en drie verdachten werden vrijgesproken. Robert Ley, hoofd van het Duitse Arbeidersfront, pleegde zelfmoord voor aanvang van het proces en werd daarom niet berecht. De terdoodveroordeelden waren Bormann, in absentia, Frank, Frick, Göring, Jodl, Keitel, Ernst Kaltenbrunner, SS-generaal en commandant van de Einsatzgruppen, Von Ribbentrop, Alfred Rosenberg, nazi-ideoloog en minister van de Oostelijke Bezette Gebieden, Fritz Sauckel, Gauleiter van Thüringen, Seyss-Inquart en Julius Streicher, Gauleiter van Franken en uitgever van het antisemitische weekblad Der Stürmer.

Andere hoge nazi’s als Dönitz, Hess, Speer en Baldur von Schirach, hoofd van de Hitlerjugend en Gauleiter van Wenen, kregen gevangenisstraffen die uiteenliepen van tien jaar tot levenslang. Hess bleef tot 1987 gevangen zitten in de Spandaugevangenis in Berlijn, waar hij op 93-jarige leeftijd zelfmoord pleegde. Daarnaast werden het ‘leiderschap van de nazipartij’, de SS, Sicherheitsdienst en de Gestapo bestempeld als criminele organisaties, waarvan het lidmaatschap strafbaar was.

De terdoodveroordeelden werden op 16 oktober 1946 door de Amerikaanse sergeant John C. Woods en zijn assistent Joseph Malta opgehangen in de gymzaal van de Landsberggevangenis van Neurenberg. Hermann Göring had de nacht voor de executies zelfmoord gepleegd in zijn cel. Volgens getuigenverklaringen heeft Woods bij het berekenen van de lengte van het touw enkele fouten gemaakt, waardoor sommigen van de opgehangenen niet stierven door een gebroken nek maar pas na veertien tot achtentwintig minuten stikten door verwurging. Na de executies werden de lichamen verbrand in München en uitgestrooid over de rivier de Isar.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten