zaterdag 7 december 2013

Franse interventie in Centraal-Afrikaanse Republiek

Frankrijk heeft gisteren militairen gestuurd naar de Centraal-Afrikaanse Republiek om het geweld van moslimstrijders te bezweren. Deze islamitische rebellen, die bekend staan als Séléka, kwamen in maart van dit jaar aan de macht na een coup d’état. De Centraal-Afrikaanse Republiek is geen onbekend terrein voor de Franse troepen, het land was zo’n zeventig jaar een Franse kolonie.

Centraal Afrika was tot het einde van de negentiende eeuw redelijk gevrijwaard gebleven van de Europese expansie. Tijdens de Scramble for Africa (Wedloop om Afrika) werd heel Afrika echter onder gezag gebracht van de Europese mogendheden. De Fransen vestigden zich in 1889 voor het eerst in het gebied dat later de Centraal-Afrikaanse Republiek zou worden met een post aan de Ubangi rivier bij Bangui, de latere hoofdstad van het land.

Nadat in 1899 de grenzen met Soedan officieel waren vastgesteld werd het gebied onder de naam Ubangi-Shari een Franse kolonie. De Fransen probeerden in de koloniale tijd (1899-1960) zoveel mogelijk financieel gewin uit hun gebied te halen. Zij deden dit eerst volgens een zelfde model als de Belgische koning Leopold II bezigde in Congo, maar nadat er veel kritiek kwam op de wreedheden in Ubangi-Shari kozen de Fransen voor een meer vreedzame weg. In de jaren ’20 en ’30 werd er veel geld verdiend aan gewassen als katoen, thee en koffie. Daarnaast kwam ook de mijnbouw op gang nadat duidelijk werd dat het gebied rijk was aan goud en diamanten.

Ubangi-Shari werd op 13 augustus 1960 onafhankelijk onder de naam Centraal-Afrikaanse Republiek. Het land kent een roerige geschiedenis met een aantal coups en periodes van dictaturen. Tussen 1965 en 1993 was er drie keer sprake van een militaire coup, waarbij een generaal de macht greep. In 1993 won Ange-Félix Patassé echter de verkiezingen, waarna hij tien jaar aan de macht bleef. Patassé werd op zijn beurt ook weer door een militair uit het zadel gewipt, waarna generaal François Bozizé in oktober 2003 tot president werd verkozen.

Séléka


Bozizé’s regeerperiode werd tussen 2004 en 2007 al verstoord door een burgeroorlog tussen zijn staatsleger en de Unie van Democratische Krachten voor Eenheid onder leiding van Michel Djotodia. Hoewel deze oorlog in 2007 werd beëindigd bleef het in de jaren daarna onrustig in het noordoosten van het land. Het conflict laaide weer op nadat in september 2012 Séléka werd gevormd als een alliantie tussen verschillende islamitische rebellengroepen. Na verschillende kleinere schermutselingen zette de alliantie, onder leiding van Djotodia, in december 2012 een offensief in dat hen richting de hoofdstad Bangui leidde.

Ondanks verschillende onderhandelingsrondes en de inzet van troepen uit andere Afrikaanse landen, zoals Gabon, Congo, Kameroen, Tsjaad en Zuid-Afrika, lukte het Bozizé niet om de opmars van de rebellen te stoppen. Eind maart 2013 bereikte Séléka de randen van de hoofdstad, waarna op 24 maart het presidentiële paleis viel en Bozizé naar Congo vluchtte. Djotodia benoemde zichzelf op 25 maart tot nieuwe president van de Centraal-Afrikaanse Republiek.

Genocide


Onder Djotodia’s gezag werd in eerste instantie de rust weer een beetje hersteld. Hoewel er nog steeds kleinschalige schermutselingen waren tussen Séléka en aanhangers van Bozizé, en enkele van deze aanhangers gezuiverd werden, nam het geweld over het algemeen af. Dit veranderde nadat Djotodia in september 2013 aangaf dat Séléka was opgeheven. Verschillende milities weigerden hun wapens neer te leggen en berichten dat er op grote schaal verkrachtingen, plunderingen, moorden en verwoestingen van dorpen plaatsvond stroomden Bangui binnen.

Veel van deze gevechten vonden plaats tussen strijders van de Séléka, leden van de moslimminderheid die ongeveer vijftien procent van de bevolking van de Centraal-Afrikaanse Republiek beslaat, en christelijke milities, de religie van de meerderheid van de bevolking, zo’n vijftig procent van de Centraal-Afrikanen. Halverwege september waren bijna 400.000 mensen de jungle ingevlucht terwijl nog eens 68.000 de vlucht naar het buitenland ondernamen. In november waarschuwde de Verenigde Naties dat het land het risico liep dat het geweld tussen Séléka en de christelijke ‘anti-balaka’ milities, ‘anti-machete’ of ‘anti-zwaard’, kon uitmonden in een genocide.

Frankrijk kreeg op 4 december toestemming van de Veiligheidsraad om troepen te sturen die alles in het werk moesten stellen om burgers te beschermen. Volgens het Rode Kruis zijn er in de afgelopen twee dagen meer dan 280 doden gevallen door het geweld. Ooggetuigen melden dat Séléka strijders in Bangui huizen plunderen en bewoners vermoorden. De eerste van naar schatting 1200 Franse militairen die naar de Centraal-Afrikaanse Republiek worden gezonden patrouilleren nu in de straten van de hoofdstad om het geweld een halt toe te roepen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten