De Spaanse oud-onderzoeksrechter Baltasar Garzon heeft bij
de Verenigde Naties een verzoek ingediend om een onderzoek te openen naar de
verdwijning van 150.000 Spaanse burgers tussen 1936 en 1951. Deze burgers zijn
waarschijnlijk gedood onder het bewind van generaal Francisco Franco, die
Spanje van 1939 tot zijn dood in 1975 als een dictator bestuurde. Franco kwam
aan de macht na zijn overwinning op de Republikeinen in de Spaanse Burgeroorlog
(1936-1339).
Het verhaal van de Spaanse Burgeroorlog begint in de laatste
decennia van de achttiende eeuw. Deze tijd kenmerkte zich door de opkomst van
rijke industriëlen en handelaars, die meer macht wilden in een Spanje dat
vooral bestuurd wordt door een oligarchie van grootgrondbezitters. Enkele
revoluties en opstanden volgen, waarna uiteindelijk in 1923 Miguel Primo de
Rivera als militaire dictator aan de macht kwam. Zijn populariteit nam echter
al snel af, waarna in 1930 de Tweede Spaanse Republiek werd gesticht. De linkse
Republikeinen kregen steun uit alle lagen van de bevolking, maar de Grote
Depressie en militaire hervormingen leidden tot onvrede onder meer
rechtsgeoriënteerde Spanjaarden.
Franco
Nationalistische officieren onder leiding van generaal José
Sanjurjo kwamen uiteindelijk op 17 juli 1936 in opstand tegen de Spaanse
Republiek, waarna zich een lange strijd ontspon. Hoewel het doel van de
opstandelingen om de Republikeinse regering omver te werpen in eerste instantie
niet bereikt werd kregen zij wel grote delen van Spanje in handen. Spaans
Marokko, waar de opstand begon, was de belangrijkste basis voor de rebellen.
Hier werd Francisco Franco dan ook heen gevlogen nadat hij het opperbevel van
de opstandelingen op zich had genomen.
Naast de Marokkaanse kolonie hadden de Nationalisten ook de
touwtjes in handen in een strook die liep van het zuiden naar het noordwesten
van Spanje. Grote steden als Sevilla en Cadiz waren een makkelijke prooi voor
Franco’s Marokkaanse eenheden, al bleven belangrijke steden als Madrid,
Valencia en Barcelona onder het gezag van de -Republikeinse regering.
Uiteindelijk liepen zo’n 60.000 Spaanse soldaten, ongeveer de helft van het
Spaanse leger, over naar Franco. Deze troepen werden aangevuld met het 35.000
man tellende Spaanse Afrikaanse Leger.
Buitenlandse steun
Hoewel de coupplegers er dus niet in slaagden om de
Republikeinse regering in één keer omver te werpen waren zij wel in een positie
om een oorlog tegen de Republikeinen te beginnen. De Nationalistische militairen
werden in deze strijd gesteund door andere Spaanse facties, zoals de
fascistische Falange, monarchisten en de meerderheid van de katholieke
geestelijkheid. Vanwege hun nationalistische en fascistische raakvlakken kregen
de Nationalisten daarnaast steun van nazi-Duitsland, Portugal en het Italië van
Benito Mussolini. De linksgeoriënteerde Republikeinse regering kreeg op haar
beurt hulp van de Mexico, de Sovjet-Unie en vele buitenlandse vrijwilligers die
werden verenigd in de Internationale Brigades. Deze veertigduizend
vrijwilligers spoedden zich naar de Spaanse republiek met het gedachtegoed dat
Spanje de frontlinie in de strijd tegen het fascisme vormde.
Deze Internationale Brigades speelden een belangrijke rol in
de strijd om Madrid in de begindagen van de oorlog. Mede door hun aankomst
wisten de Republikeinen in oktober 1936 een aanval van de Nationalisten op de
hoofdstad af te slaan. Dit was belangrijk voor het Republikeinse moraal, nadat
regeringstroepen eerder in het jaar er niet in slaagden de Alcázar in Toledo te
veroveren en de Baskische stad San Sebastián verloren aan de legers van Franco.
Nationalistische overwinning
In de drie daaropvolgende jaren veroverden de troepen van
Franco steeds meer van het grondgebied van de Republiek. Zo verloren de slecht
getrainde en uitgeruste Republikeinse troepen in 1937 Baskenland en Málaga. Ook
kenmerkte dit jaar zich door het bombardement van de Duitse Luftwaffe op het Baskische Guernica, een
gebeurtenis die werd vereeuwigd door Pablo Picasso. In 1938 stootten de
Nationalistische troepen door naar de Spaanse oostkust, waardoor de Republikeinse
strook in twee delen werd gespleten. Begin 1939 volgde daarop de verovering van
Catalonië door Franco en na de inname van Madrid op 26 maart gaven op 1 april de
laatste Republikeinse troepen zich over.
Hoewel de Republikeinen zich aan het begin van de oorlog met
hun ‘Rode Terreur’, waarbij zo’n 38.000 slachtoffers vielen, ook van hun
slechte kant lieten zien nam het aantal gruweldaden na de oorlog sterk toe. Veel
voormalige Republikeinen werden door het regime van Franco geëxecuteerd of
veroordeeld tot dwangarbeid. Schattingen van het aantal doden lopen uiteen van
50.000 tot 200.000, afhankelijk van welke moordpartijen er allemaal worden
meegerekend. Daarnaast vluchtten honderdduizenden Republikeinen naar het
buitenland, waarvan alleen al 500.000 naar het zuiden van Frankrijk.
De Spaanse Burgeroorlog wordt tegenwoordig ook wel gezien
als een voorproefje van de Tweede Wereldoorlog, al escaleerde de oorlog zelf nooit
tot een internationaal conflict. Duitse en Italiaanse troepen deden tijdens de
oorlog echter ervaring op het slagveld op, waarbij onder andere de Blitzkrieg en terreurbombardementen hun
intrede deden. Franco bleef na de
oorlog aan de macht als militaire dictator. Zijn bewind kenmerkte zich door een
zware onderdrukking van minderheden als de Basken en Catalanen en politieke
tegenstanders van zijn regime. Na Franco’s dood in 1975 werd Juan Carlos I de
nieuwe koning van Spanje en was er in 1977 voor het eerst ruimte voor
democratische verkiezingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten