woensdag 6 november 2013

De Spaanse Burgeroorlog: opmaat naar de Tweede Wereldoorlog



De Spaanse oud-onderzoeksrechter Baltasar Garzon heeft bij de Verenigde Naties een verzoek ingediend om een onderzoek te openen naar de verdwijning van 150.000 Spaanse burgers tussen 1936 en 1951. Deze burgers zijn waarschijnlijk gedood onder het bewind van generaal Francisco Franco, die Spanje van 1939 tot zijn dood in 1975 als een dictator bestuurde. Franco kwam aan de macht na zijn overwinning op de Republikeinen in de Spaanse Burgeroorlog (1936-1339).

Het verhaal van de Spaanse Burgeroorlog begint in de laatste decennia van de achttiende eeuw. Deze tijd kenmerkte zich door de opkomst van rijke industriëlen en handelaars, die meer macht wilden in een Spanje dat vooral bestuurd wordt door een oligarchie van grootgrondbezitters. Enkele revoluties en opstanden volgen, waarna uiteindelijk in 1923 Miguel Primo de Rivera als militaire dictator aan de macht kwam. Zijn populariteit nam echter al snel af, waarna in 1930 de Tweede Spaanse Republiek werd gesticht. De linkse Republikeinen kregen steun uit alle lagen van de bevolking, maar de Grote Depressie en militaire hervormingen leidden tot onvrede onder meer rechtsgeoriënteerde Spanjaarden.

Franco


Nationalistische officieren onder leiding van generaal José Sanjurjo kwamen uiteindelijk op 17 juli 1936 in opstand tegen de Spaanse Republiek, waarna zich een lange strijd ontspon. Hoewel het doel van de opstandelingen om de Republikeinse regering omver te werpen in eerste instantie niet bereikt werd kregen zij wel grote delen van Spanje in handen. Spaans Marokko, waar de opstand begon, was de belangrijkste basis voor de rebellen. Hier werd Francisco Franco dan ook heen gevlogen nadat hij het opperbevel van de opstandelingen op zich had genomen.

Naast de Marokkaanse kolonie hadden de Nationalisten ook de touwtjes in handen in een strook die liep van het zuiden naar het noordwesten van Spanje. Grote steden als Sevilla en Cadiz waren een makkelijke prooi voor Franco’s Marokkaanse eenheden, al bleven belangrijke steden als Madrid, Valencia en Barcelona onder het gezag van de -Republikeinse regering. Uiteindelijk liepen zo’n 60.000 Spaanse soldaten, ongeveer de helft van het Spaanse leger, over naar Franco. Deze troepen werden aangevuld met het 35.000 man tellende Spaanse Afrikaanse Leger.

Buitenlandse steun


Hoewel de coupplegers er dus niet in slaagden om de Republikeinse regering in één keer omver te werpen waren zij wel in een positie om een oorlog tegen de Republikeinen te beginnen. De Nationalistische militairen werden in deze strijd gesteund door andere Spaanse facties, zoals de fascistische Falange, monarchisten en de meerderheid van de katholieke geestelijkheid. Vanwege hun nationalistische en fascistische raakvlakken kregen de Nationalisten daarnaast steun van nazi-Duitsland, Portugal en het Italië van Benito Mussolini. De linksgeoriënteerde Republikeinse regering kreeg op haar beurt hulp van de Mexico, de Sovjet-Unie en vele buitenlandse vrijwilligers die werden verenigd in de Internationale Brigades. Deze veertigduizend vrijwilligers spoedden zich naar de Spaanse republiek met het gedachtegoed dat Spanje de frontlinie in de strijd tegen het fascisme vormde.

Deze Internationale Brigades speelden een belangrijke rol in de strijd om Madrid in de begindagen van de oorlog. Mede door hun aankomst wisten de Republikeinen in oktober 1936 een aanval van de Nationalisten op de hoofdstad af te slaan. Dit was belangrijk voor het Republikeinse moraal, nadat regeringstroepen eerder in het jaar er niet in slaagden de Alcázar in Toledo te veroveren en de Baskische stad San Sebastián verloren aan de legers van Franco.

Nationalistische overwinning


In de drie daaropvolgende jaren veroverden de troepen van Franco steeds meer van het grondgebied van de Republiek. Zo verloren de slecht getrainde en uitgeruste Republikeinse troepen in 1937 Baskenland en Málaga. Ook kenmerkte dit jaar zich door het bombardement van de Duitse Luftwaffe op het Baskische Guernica, een gebeurtenis die werd vereeuwigd door Pablo Picasso. In 1938 stootten de Nationalistische troepen door naar de Spaanse oostkust, waardoor de Republikeinse strook in twee delen werd gespleten. Begin 1939 volgde daarop de verovering van Catalonië door Franco en na de inname van Madrid op 26 maart gaven op 1 april de laatste Republikeinse troepen zich over.

Hoewel de Republikeinen zich aan het begin van de oorlog met hun ‘Rode Terreur’, waarbij zo’n 38.000 slachtoffers vielen, ook van hun slechte kant lieten zien nam het aantal gruweldaden na de oorlog sterk toe. Veel voormalige Republikeinen werden door het regime van Franco geëxecuteerd of veroordeeld tot dwangarbeid. Schattingen van het aantal doden lopen uiteen van 50.000 tot 200.000, afhankelijk van welke moordpartijen er allemaal worden meegerekend. Daarnaast vluchtten honderdduizenden Republikeinen naar het buitenland, waarvan alleen al 500.000 naar het zuiden van Frankrijk.

De Spaanse Burgeroorlog wordt tegenwoordig ook wel gezien als een voorproefje van de Tweede Wereldoorlog, al escaleerde de oorlog zelf nooit tot een internationaal conflict. Duitse en Italiaanse troepen deden tijdens de oorlog echter ervaring op het slagveld op, waarbij onder andere de Blitzkrieg en terreurbombardementen hun intrede deden. Franco bleef na de oorlog aan de macht als militaire dictator. Zijn bewind kenmerkte zich door een zware onderdrukking van minderheden als de Basken en Catalanen en politieke tegenstanders van zijn regime. Na Franco’s dood in 1975 werd Juan Carlos I de nieuwe koning van Spanje en was er in 1977 voor het eerst ruimte voor democratische verkiezingen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten