woensdag 13 november 2013

Filipijnen onder Amerikaans bewind



Het Amerikaanse vliegdekschip USS George Washington is gisteren richting de Filipijnen vertrokken om hulp te verlenen aan de slachtoffers van tyfoon Haiyan. Het schip heeft vijfduizend militairen en meer dan tachtig vliegtuigen aan boord en wordt morgen of overmorgen voor de Filipijnse kust verwacht. Dit is niet de eerste keer dat een Amerikaans marineschip richting de Filipijnen opstoomt. In 1898 versloeg een Amerikaans squadron een Spaanse marine-eenheid in de Baai van Manilla, waarna de Filipijnen tot 1946 een Amerikaanse kolonie werden.

De Filipijnen zijn een eilandenarchipel in het westen van de Stille Oceaan. De eilanden werden voor de komst van de eerste Spaanse kolonisten in 1565 bewoond door verschillende inheemse stammen. Na de kolonisatie groeide de bevolking van de eilanden en speelde de archipel een belangrijke economische rol in het Spaanse overzeese rijk. In de negentiende eeuw begon dit rijk echter uit elkaar te vallen met de onafhankelijkheid van verschillende landen in Zuid-Amerika. Op de Filipijnen begon het ook te rommelen, waarna in 1896 de Filipijnse Revolutie uitbrak.

Spaans-Amerikaanse Oorlog


Naast onrust op de Filipijnen hadden de Spanjaarden ook te stellen met revolutionairen op Cuba. De onafhankelijkheidsstrijd op dit eiland leidde tot Amerikaanse bemoeienis; Cuba bevond zich immers praktisch in de achtertuin van de Verenigde Staten en de Amerikanen hadden grote handelsbelangen op het eiland. Het conflict tussen de VS en Spanje escaleerde na de ontploffing van het Amerikaanse marineschip USS Maine in de haven van Havana op 15 februari 1898. Bij de ondergang van de Maine, dat voor de Cubaanse kust lag om Amerikanen op het eiland te beschermen, verdronken 266 Amerikaanse matrozen. De oorzaak van de ontploffing is nog steeds niet helemaal duidelijk, de meest waarschijnlijke schuldige is een brand in het kolenhok, maar onder druk van kranteneigenaars Joseph Pulitzer en William Randolph Hearst keerde de Amerikaanse publieke opinie zich tegen Spanje.

Na een Amerikaans ultimatum aan Spanje om Cuba te verlaten verklaarden de Spanjaarden op 23 april 1898 de oorlog aan de Verenigde Staten, waarop twee dagen later een Amerikaanse oorlogsverklaring volgde. De Amerikanen lieten geen gras groeien over deze oorlogsdeclaratie en op 1 mei stoomden zij de Baai van Manilla binnen. In de daaropvolgende slag versloeg het squadron van commodore George Dewey de Spaanse Filipijnse vloot, waardoor Amerikaanse suprematie op zee gevestigd was. Na deze overwinning was het echter wachten op de Amerikaanse landmacht, die pas twee maanden later aankwam.

De Filipino’s op hun beurt verwelkomden de Amerikaanse vloot en zagen hun kans schoon om de Spanjaarden voor eens en voor altijd van de eilanden te verdrijven. Zij zagen de Amerikanen als medestanders in hun strijd tegen de Spanjaarden en Emilio Aguinaldo, de Filipijnse oppositieleider, riep op 12 juni 1898 de onafhankelijkheid uit. De Amerikanen hadden echter andere plannen en na aankomst van het Amerikaanse leger veroverden zij in de Slag om Manilla, die duurde van 15 juli tot 13 augustus 1898, de Filipijnse hoofdstad. Hierna namen Spanje en de Verenigde Staten plaats aan de onderhandelingstafel, waarna in december 1898 werd besloten dat de VS, tegen een betaling van twintig miljoen dollar, de Filipijnen zouden annexeren.

Filipijns-Amerikaanse Oorlog


Nadat het de Filipino’s duidelijk werd dat de Amerikanen van plan waren om op de eilanden te blijven groeide de onrust en vijandigheid. Het conflict escaleerde na de dood van drie Filipijnse soldaten door Amerikaanse kogels in San Juan, een buitenwijk van Manilla. In de daaropvolgende oorlog werden de slecht uitgeruste Filipijnse troepen enkele keren verslagen in open veldslagen. De guerrillatactiek die Aguinaldo zijn soldaten daarna liet voeren werkte echter een stuk beter, waarna de Filipino’s het nog ruim een jaar volhielden. Aguinaldo werd op 23 maart 1901 gevangen genomen en gaf daarop een verklaring uit dat zijn troepen hun wapens moesten neerleggen. Uiteindelijk verloren ruim 200.000 Filipijnse burgers het leven als gevolg van de oorlog, grotendeels door een cholera-epidemie aan het einde van het conflict. Tussen de 12.000 en 20.000 Filipijnse soldaten kwamen om in de oorlog, terwijl aan de kant van de Amerikanen ruim 4.000 soldaten sneuvelden.

Na de oorlog kwamen de Filipijnen onder Amerikaans bewind te staan en werden de eilanden langzaam voorbereid op onafhankelijkheid. Hoewel het geweld tussen nationalistische Filipino’s en de Amerikanen vooral in het islamitische zuiden tot 1913 sporadisch oplaaide, groeide de Filipijnse economie onder Amerikaans gezag gestaag. Daarnaast voerden de Amerikanen grote veranderingen door in het onderwijs en maakte zij het Engels de voertaal op de archipel.

Tijdens de Grote Depressie in de jaren ’30 groeide de roep om onafhankelijk op de Filipijnen en in de VS. De Amerikaanse markt werd namelijk overspoeld door goedkoop Filipijns suiker, waarop geen invoerrechten hoefden te worden betaald. Dit leidde eind 1935 tot de stichting van het Gemenebest van de Filipijnen, waarbij de Filipino’s steeds meer autonomie kregen. Op 15 november 1935 werd Manuel Quezon geïnaugureerd als president van het Gemenebest en werd met de Amerikaanse regering overeengekomen dat de Filipijnen op 4 juli 1946 hun onafhankelijkheid zouden verkrijgen.

Japanse bezetting


De Filipijnse weg naar de onafhankelijkheid werd echter ruw verstoord door de Tweede Wereldoorlog. Enkele uren na de aanval op Pearl Harbor op 8 december 1941 bombardeerden de Japanners verschillende steden en militaire bases op de archipel. Twee dagen later landden de eerste Japanse troepen op Luzon, het grootste eiland van de Filipijnen. De Amerikaanse generaal Douglas MacArthur, commandant van de United States Armed Forces in the Far East werd gedwongen zich met zijn leger terug te trekken op het Bataan schiereiland. Hier hielden de Amerikanen na de val van Manilla op 2 januari 1942 stand tot 9 april, waarna 80.000 Filipijnse en Amerikaanse troepen krijgsgevangen werden genomen. Deze krijgsgevangenen werden gedwongen de beruchte ‘dodenmars van Bataan’ te ondernemen naar krijgsgevangenenkampen, waarbij zo’n 10.000 Filipino’s en 1.200 Amerikanen onderweg omkwamen. 

Amerikaanse soldaten tijdens de dodenmars

De wrede bezetting van de Filipijnen kenmerkte zich door het verzet van de bevolking tegen de Japanse overheerser. Filipijnse legereenheden die nooit gepakt waren, communistische verzetsgroepen en enkele kleinere groepen Amerikaanse soldaten deden hun best om het de Japanners zo moeilijk mogelijk te maken. Door de taaiheid van het verzet en het grote aantal eilanden lukte het de Japanners nooit om hun gezag compleet te vestigen. Op het hoofdeiland Luzon hadden zij alleen maar macht in de steden, terwijl het platteland het terrein was van de verzetsgroepen.

MacArthur keerde in oktober 1944 met het Amerikaanse Zesde Leger terug op de Filipijnen, waarna de Amerikanen en Filipijnse troepen zich moeizaam een weg naar Manilla vochten. Het verzet van de Japanners was zo hevig dat de strijd bij de Japanse overgave op 2 september 1945 nog niet voorbij was. Uiteindelijk werd Manilla bijna totaal verwoest in de oorlog en kwamen ongeveer een miljoen Filipino’s om tijdens de Japanse bezetting.

Ondanks de verwoesting van de Tweede Wereldoorlog bleef de Filipijnse onafhankelijkheid wel op schema. Bij verkiezingen in april 1946 werd Manuel Roxas verkozen als eerste president van de onafhankelijke Filipijnen. Hij werd ingehuldigd op 4 juli 1946, de dag waarop de Amerikanen de soevereiniteit over de archipel overdroegen aan de Filipino’s.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten